Een opbeurend woord.

 

MetWilma, de wijkverpleegkundige van meneer van Iersel. Komt het gelegendat ik even bel?" Als een wijkverpleegkundige belt heb ik altijd tijd,samenwerken is in het belang van mijn patiÎnten, dus zeg ik: "Altijdgoed. Wat kan ik voor je doen?" Wilma vertelt ongerust te zijn over vanIersel. Hij heeft een bronchuscarcinoom, dat is een tumor in de long.Wonderlijk genoeg heeft de ziekte zich gestabiliseerd, tegen deverwachting in. Maar hij is wel in de afgelopen jaren duidelijkkortademiger geworden, en kan niet meer goed uit de weg. Zijnlongfunctie was al niet zo goed. Jaren lang roken, en werken in eenvervuilde omgeving hebben zijn longen geen goed gedaan. Hij heeft eenziektebeeld, dat bekend staat als COPD, een chronisch ontstekingsbeeldvan zijn longen. Bijna alle rokers hebben dit, het uit zich door hetuitrekken van de longen door het verlies van longblaasjes. Op straatzie je soms mensen, die met hoog opgetrokken schouders lopen, om zo inhun borstholte ruimte te creÎren. Dat is een van de kenmerken. Eengevolg van deze ziekte is dat opereren een groter risico vormt. En datis nu aan de orde bij onze patient. "Je weet, dat hij zijn urinemoeilijk kwijt kan door prostaat problemen. Hij is een keer naar deuroloog gegaan met een acute blaasretentie, zijn urine kwam niet meerop gang. De uroloog heeft hem gekatheteriseerd, en toen eenverblijfskatheter gegeven. Daar heeft hij zo'n last van. Hij wil hemkwijt. Maar de internist geeft geen toestemming voor een operatie. Hijraadt af, dat hij onder het mes gaat. "Dat wordt je dood!", heeft hijgezegd. Nu is hij in zak en as. Wil de deur niet meer uit. Kan je weereens langs gaan?" Natuurlijk doe ik dat, ik ben blij met zo'n signaal.Dat is de verlengde arm, die ik als huisarts zo nodig heb. Ik belmeneer van Iersel en krijg zijn vrouw aan de telefoon. Als ze hoort,dat ik langs wil komen zegt ze: "Daar zal hij blij mee zijn, dokter.Een opbeurend woord zal hem goed doen. Want zo is het maar niks!" Eindvan de week zie ik een gaatje, en wip ik langs. Meneer van Iersel zitin zijn stoel, zijn vrouw doet open. "Zo dokter", zegt hij. "Komt umaar weer eens kijken? Het gaat niet goed hoor. Ik zit van onder totboven onder de kanker!" Hij wijst op zijn blaas. Is duidelijkgedeprimeerd. "Ik heb het zelf horen zeggen in het ziekenhuis: het zital tot aan zijn nieren."  Dat herken ik niet, deinternist heeft me gebeld, toen hij hem gezien had, en gewaarschuwdvoor een operatie. De longfunctie is marginaal, dus is het risico vooroperatie groot. Maar van kanker in de nieren of de blaas is geensprake. Van Iersel heeft een grote prostaat, zoals wel meer heren vanzijn leeftijd. Maar hij ziet alles zwart op het moment. Dus heeft hetidee post gevat, dat hij niet meer te redden is. Ik leg dat ook uit. "Uziet het wat te zwart, de blaas kan u niet meer goed leeg maken, daaromheeft u nu een verblijfskatheter. Dat is geen pretje, ik begrijp datgoed. Maar u moet helaas kiezen tussen twee kwaden. En dan denk ik datde katheter accepteren beter is dan het risico van een prostaatoperatie gezien uw longproblemen. Met die katheter kan u nog lang door,zou het mogelijk zijn dat u daar wat positiever tegenover gaat staan?"Hij kijkt me plotseling aan. "Ga ik dan niet dood, dokter?"  "Uiteindelijkgaan we allemaal dood, maar u sterft niet aan de problemen van deblaas. Dat ligt niet voor de hand. Daar heeft u geen kanker." Hij kijktnaar zijn vrouw, die ook blij is met dit bericht. "Weet je dokter, despecialist in het ziekenhuis heeft het niet duidelijk aan ons gezegd.De onzekerheid nekt ons eigenlijk. We praten nauwelijks meer metelkaar, mijn man zit maar te somberen in zijn stoel. Vroeger gingen wenog wel eens naar de zee, een visje pakken. Gezellig even samen weg.Maar daar komt ook al maanden niets meer van. Ik kan niet rijden, hebmijn rijbewijs laten verlopen. Mijn man kan nog wel rijden, maar staptniet meer achter het stuur. Die auto staat maar voor de deur." VanIersel recht zijn rug, en zegt:"Ik laat eerst mijn fiets weer maken, endan gaan we ook weer eens naar zee. Nu ik weet, dat ik nog niet doodga, probeer ik er weer wat van te maken. Maak jij je maar geen zorgen,ik krijg weer nieuwe moed."'  Ik neem afscheid,en stel voor over een paar weken weer eens langs te gaan. Dat vindt hijgoed, al is het niet zo'n dokterloper. "Maar dokter, ik kom wel bij u.Want ik heb uiteindelijk meer tijd dan u met al die patiÎnten. Bedankthoor, voor uw opbeurende woorden!" En met die klank in mijn oren, rijdik naar huis. Eigenlijk een kleine moeite, een praatje op zijn tijddoet wonderen.

 

Marieke van Schie,

11 juli 2005