Een huis vol urine.

 

ìOfje weer langs gaat bij meneer Tuinmanî, vraagt mijn assistente. ìHijvoelt zich niet goed, en hij wil dat je na half vier komt.î  Natuurlijkga ik langs, meneer Tuinman is een chronische patient, hij heeft eenjaar of tien geleden een CVA gehad, waaraan hij een stijve  verlammingheeft overgehouden. Ook heeft hij diverse TIAís gekregen, waardoor hijsteeds een stukje achterop kwam. Praten is goed blijven gaan, dedraagwijdte van wat hij wil en hem overkomt kan hij daarentegen nietaltijd helemaal overzien. Daardoor wordt hij onrustig en mopperig. Hijwoont zelfstandig, in een mooie flat. Die wil hij voor geen geldinruilen. Vaak zit hij alleen, voor het raam te kijken naar hetverkeer. Hij heeft gelukkig voldoende afleiding, woont bij een rotondevlakbij een grote verkeersweg.Wat voor anderen een crime is , is voorhem een zegen. Beweeglijkheid voor de deur, hij reed vroeger zelf graagauto. Maar dit is al een poosje niet meer het geval. Hij is nuaangewezen op de OV-taxi. Daar heeft hij zich in geschikt, al brengthet in zijn ogen veel ongerief met zich mee. ìEr gaat niets boven eeneigen auto, dokterî, is zijn vaste opmerking als ik binnen kom. Hijheeft me dan al aan zien komen op de weg, die naar zijn huis leidt. ìNahalf vierî, dat komt me minder uit. Dan zit ik in het verkeer aan heteind van de middag. Dus bel ik hem op. ìMeneer Tuinman, het zou me goeduitkomen als ik nu langs kan komen, bent u thuis?î Hij moet om twaalfuur in het ziekenhuis zijn, de OV-taxi staat om half twaalf voor dedeur, dus stap ik nu in de auto en rijd naar hem toe. ìBent u er al?í,vraag hij verbaasd. ìHet is dus maar een klein ritjeî. Dat klopt,buiten de spits om. Het eerste wat me opvalt is een indringendeurinegeur, die het hele huis vult. De pakken incontinentie materiaalliggen verspreid door de kamer, de wc deur staat half open, meneerTuinman is bezig zijn schoenen aan te trekken. ìWat is het probleem?î,vraag ik. Hij is zo moe, moe van alles, het zorgen voor zichzelf, hetsteeds weer andere mensen in zijn huis ontvangen, die namens dethuiszorg komen. Tafeltje dek je, ook daar moet hij voor thuis zijn. Deverpleegkundige die hem moet wassen, hij is het beu! ìDokter, ik heb zenodig, maar het liefst zou ik ze allemaal weg sturen. Het  iszo vermoeiend, en dan steeds weer die nieuwe namen. Ik kan het nietonthouden. Vanmorgen heb ik die zuster die me kwam wassen weggestuurd,ik kon het er niet meer bij hebben!î Ik begrijp het, maar de realiteitis de indringende urinegeur, waardoor hij iedereen afschrikt.  Hoepak ik dit aan? Ik meet zijn bloeddruk, gelukkig is die goed, en vraagbloedonderzoek aan huis aan. Een paar dagen later krijg ik deuitslagen: een te hoge bezinking, ergens heeft hij een infectie.Opnieuw ga ik langs, hij heeft nu geen afspraak in het ziekenhuis, enis wat rustiger. Hij hoest, verslikt zich vaak als gevolg van het CVAen verliest door het hoesten steeds urine. De zuster komt hem wassen,twee keer per week worden douche en wc schoon gemaakt, maar dat gebeurtmet de Franse slag. Zijn kleding was hij zelf!  Ikgeef hem medicijnen voor zijn luchtweginfectie en bespreek dat ik hemgraag wil helpen. Uiteindelijk stemt hij toe in een bezoekje van deincontinentieverpleegkundige. Zij kan wellicht een opening brengen indeze situatie. Als ik bel naar de thuiszorg hoor ik dat hij iedereenafblaft, in zijn machteloosheid. Dat  bevordert de sfeer ook niet echt.  Gelukkigzijn ze wel bereid om met de gespecialiseerde verpleegkundige eens omde tafel te gaan zitten, om zo tot een andere aanpak te komen. Als iknaar de keuken loop om mijn handen te wassen, zie ik ook daar vuilondergoed in een wasmand liggen. Eigenlijk zou de was de deur uitmoeten, denk ik terwijl ik zo rond kijk. Het is een goed streven mensenop leeftijd zo lang mogelijk in hun eigen huis te laten wonen. Maar deorganisatie rond deze zelfstandigheid wordt moeilijk, als ze echt ietsgaan mankeren. Een visite bij meneer uinman kost me al snel driekwartier. Kwartiertje heen en terug, en dan ben ik ook een kwartier bijhem binnen. We kennen elkaar al jaren, daarom gaat hij ook niet naareen andere dokter. Ik ben een restant van de goede oude tijd. Hijwaardeert het gelukkig wel, is altijd blij als ik geweest ben, al hebik moeten wennen aan zijn barse manier van spreken. Als oud militair ishij niet anders gewend. Des te meer gun ik hem dat hij weer lekkerschoon en fris ruikt. Er is veel te winnen, maar het zal een hele kluszijn voor het zo ver is.

 

Marieke van Schie,

16 oktober 2005.