Agressie op en rond het spreekuur.

 

Als ik de deur van de wachtkamer open doe zie ik hem zitten: diep verscholen onder zijn pet, schouders opgetrokken. Harry  is achter in de twintig, een bonk van een vent. Hij is berucht in de hulpverlening, zelfs de psychiater durft hem niet meer aan huis te ontvangen. Het ziekenhuis met zijn steriele omgeving maakt hem agressief. Het wekt verkeerde associaties bij hem op. Hij hoort stemmen, maar weigert elke behandeling. Argwaan voert de boventoon. Zelfs bij zijn moeder heeft hij de ramen kort en klein geslagen uit woede en onmacht. Hij vertrouwt niemand, maar heeft soms een dokter nodig. Ik denk dat ik niet bang ben. Mij heeft hij nog nooit wat gedaan. Nu zit hij met zijn neus bijna op de krant aan de leestafel. Kraag opgetrokken, een bonk van een vent. Ik heb een open spreekuur, de deur staat open vanaf kwart over zeven. Daar maakt hij gebruik van, aan afspraken kan hij zich niet houden. Hij weet nooit hoe de dag van morgen er voor hem uit zal zien. Dan is hij aan de beurt. Ik roep hem, en hij loopt langs me heen zonder me een hand te geven. Hij kijkt me niet aan. ìHet is misî, flitst het door mijn hoofd, en ik loop naar de stoel achter mijn bureau. Hij zit tegen over me, en begint te vertellen, monotoon, over de nachten waarin hij niet slaapt. De angsten en de boosheid op zijn omgeving. Vooral op de mensen die hem dierbaar zijn. Hij kan ze niet bereiken, maar ze laten hem in zijn idee in de steek. Zijn stem wordt harder en harder, hij gaat staan en kijkt me nu aan. Loopt langzaam achteruit, tot hij diagonaal tegen over me staat, met zijn rug tegen de boekenkast aangedrukt. Hij schreeuwt nu: ìU hoort ook bij die lui die me in de steek laten. Ik kom hier nog, maar u kunt ook niets voor me doen. Het gaat niet meer! Ik heb de neiging alles kapot te slaan, ze maken mij ook kapot! Dan voelen ze maar wat ik voel van binnen! ì Ik merk dat mijn hart sneller gaat kloppen, ik weet  uit de verhalen hoe zijn behandelend arts door hem verwond is, zijn moeder is met de ambulance afgevoerd, toen hij in een vlaag van verbijstering haar aanviel. Hoe loopt dit af. Ik zoek naar de alarmknop onder mijn bureau, met mijn voet. En blijf erboven hangen. Het consult duurt nu al twintig minuten. Ik besef dat de patiÎnten  kunnen horen wat er gezegd wordt, en ook mijn assistente aan de andere kant van de deur. Enerzijds hoop ik dat ze gealarmeerd zijn, maar toch hoop ik dat ze niet binnen komen, want dan slaat de vlam in de pan. Ik probeer wat te zeggen: ìHarry, waar kan ik je nu mee helpen? Wil je medicatie, moet ik iemand bellen?î Ik beweeg even, direct stijgt zijn agressie.  ìKom niet dichter bij, want ik doe u iets aan!î,sist hij. Ik blijf roerloos zitten, en denk: als er echt iets gebeurt druk ik de knop in. Toch geef ik hem het voordeel van de twijfel, na 25 minuten besluit hij dat dit ook niets oplevert en loopt naar buiten. Direct gaat de deur achter me open en staan mijn assistente en een patient achter me, die hebben staan luisteren of het goed ging. ìGaat het met jeî, zegt ze. Eigenlijk niet, ik tril en ben uiterst gespannen. ìIs hij buiten?î,vraag ik. ìJa, hij is zelf weg gegaan. Twee patiÎnten zijn hem na gelopen. Ik hoop maar dat ook dat goed afloopt.î Mijn stagiaire komt binnen met een kopje warme thee. ìDrink maar lekker op, dan zeggen we in de wachtkamer wel even dat het uit looptî. Ik neem even pauze, en drink mijn thee op. Ik voel dat de angst weg glijdt, een hevige vermoeidheid maakt zich van me meester. Wat is zoiets toch spannend! En heb ik het goed aangepakt? Als ik mijn spreekuur hervat zijn de patiÎnten aller aardigst. Harry blijkt door 2 studenten aangehouden te zijn, die hem buiten hebben aangesproken op zijn gedrag. ìDat kan je toch niet maken!î,zeiden ze. ìDat doe je niet met onze dokterî.  Harry had geluisterd, en was weg gegaan. Kennelijk had hij in zijn woede uitbarsting genoeg stoom afgeblazen. Hij was niet op de vuist gegaan.  Ik licht de Rijngeest groep in, waar hij bekend is en niet meer komt. De psychiater van dienst kan niets doen, Harry heeft geen hulpvraag. Harry niet, maar ik wel. Want ik moet mijn zelfvertrouwen herwinnen. Gelukkig heb ik mijn Balintgroep, een intervisiegroep van artsen. Ik praat met hen elke maand over wat we mee maken in de praktijk. Bij hen krijg ik gehoor en erkenning. Dat steunt en troost. Zo kan ik er voorlopig weer tegenaan.

 

Marieke van Schie.

3 maart 2006.